Jeugdfilm gebaseerd op cowboy- en Indianenverhalen en films, verplaatst naar de ruige heuvels rondom Nijmegen. Een blanke farmer en zijn vrouw keren terug naar huis, waar zij bij aankomst cadeautjes uitdelen aan hun blijde kinderen. Een Indianenjong komt bedelen, maar wordt weggeschopt. Huilend keert het jong terug naar zijn Indianenstam en beklaagt zich bij zijn vader Zwarte Adelaar. Deze Indiaan neemt wraak door een jonge dochter van de blanke farmerfamilie te ontvoeren. Een goede Indiaan, Brandende Straal genaamd, vertolkt door Joris Ivens zelf, volgt het spoor van Zwarte Adelaar, zet de achtervolging in, rent en struikelt, maar kan de ontvoerder toch te pakken krijgen en uitschakelen. Brandend Straal brengt het kind weer terug bij de verheugde farmerfamilie. Aan het einde van de film rookt de familie voor de wigwam van Brandende Straal samen met hem de vredespijp.
Regisseur of ontwerper?
Het is goed denkbaar dat de eerste proefopnames in de grote achtertuin van het woonhuis van de familie Ivens aan de Van Berchenstraat in Nijmegen zijn gemaakt. Op foto’s uit 1910 en 1911 zien we de jonge Joris -toen nog George geheten- achter een kinematograaf of hoog te paard als Indiaan. Aanwezige familieleden herinnerden zich later nog levendig hoe het paard dwars door het huis naar de achtertuin werd geleid en in de gang de gasleiding van z’n plek drukte, dat voor een gevaarlijke situatie zorgde. Deze beelden in de tuin zijn niet in de uiteindelijke versie terecht gekomen, omdat men besloot op buitenlocaties te filmen in een omgeving die de levensechtheid nog sterk zou verhogen. In het voorjaar van 1912 vonden de opnames plaats op landgoed Heyderpark ten zuiden van de stad (nu de Goffert) en op de nog onbebouwde Kwakkenberg, ten oosten van de stad. De terreinen behoorden tot het eigendom van twee vooraanstaande katholieke ondernemerfamilies: de familie Dobbelmann van de gelijknamige internationale zeep- en wasmiddelenfabriek en de familie Jurgens, de grondleggers van multinational Unilever. Over de productie van De wigwam zijn geen directe bronnen aanwezig. In de oudste artikelen over de eerste publieke vertoning van deze film wordt Joris Ivens als acteur en ontwerper (bedenker en schrijver van scenario) opgevoerd en werpt zijn vader Kees Ivens zich op als de regisseur. In een brief van filmhistoricus Geoff Donaldson aan Joris Ivens, waarin hij hem direct de vraag voorlegt of het klopt dat Kees Ivens als regisseur moet worden aangemerkt schrijft Joris Ivens: ‘Non’. In een filmografie uit 1964 noteerde Jan de Vaal, directeur van het Filmmuseum: 'regisseurs 'Joris Ivens & Timmermans'. Dat komt overeen met wat Ivens zich in 1981 herinnerde. Op een vraag of vader Ivens hem heeft voorgedaan hoe het allemaal werkte antwoordde Ivens: 'het was een medewerker van mijn vader, een zeer aardige man van ongeveer 25 jaar. Hij was technicus en heeft me geholpen met het draaien en monteren van de film' In die tijd werden opnames handmatig met 16-20 beeldjes per seconde gedraaid. Voor het monteren van De wigwam was geen montagetafel of Moviola aanwezig en moest de film nog tegen het licht gehouden worden en verknipt. De eerste titels moeten met de hand zijn geschreven, zo herinnerde Ivens zich, maar zijn vader had die vervangen door moderne drukletters.
Feestcultuur van maskerades
De fotozaak van zijn vader had al vroeg een afdeling voor bioscoopprojectoren waar ook kinematografen in diverse modellen werden verkocht. Onder een foto uit 1910 waarop de jonge Joris Ivens achter een Ernemann camera op statief staat opgesteld, schreef zijn vader met vooruitziende blik ‘Kinoman’. De wigwam combineert Ivens' nieuwsgierigheid naar techniek met zijn jeugdige fantasie en lol in spelen. De familie Ivens kende met hun Rijnlandse achtergrond een lange traditie van feestvieren, verkleedpartijen en maskerades passend bij de uitbundige katholieke feestcultuur. Met Sinterklaas, carnaval, verjaardagen en andere familiefeesten greep het gezin eerst in de verkleedkist. In het familiealbum zien we vele foto's van Joris Ivens verkleed als Indiaan, boer, kunstschilder of cowboy. Hij verslond de boeken van Karl May en James Fenimore Cooper en kon zich helemaal inleven in de avonturen van de Indianen. Met zijn kornuiten speelde hij op de akkers en heuvels buiten de stad 'opwindende, vrij wilde ren-en draaf spelletjes, Indianen tegen Cowboys, door hemzelf uitgedacht en geregisseerd.' Op de jaarlijkse oktoberkermis genoot Joris Ivens met vrienden van de laatste Amerikaanse westerns, die juist na 1910 een eerste bloeiperiode doormaakten. Twee reisbioscopen die Nijmegen aandeden hadden in dat jaar westerns op hun programma staan: Een overval van roodhuiden op een farm en Het goede hart van een roodhuid. De plaatselijke Chicago-Bioscope organiseerde een expositie van ‘levende gecoloreerde beelden’, waaronder Het trouwe hart van den Indiaan, die door Joris Ivens in cowboykleding werd bezocht. In 1912 vertoonde dit filmtheater De kinderroof (‘Apachen-drama in twee delen). In zijn scenario heeft Ivens veel elementen uit deze films verwerkt. Joris Ivens noemde zelf in zijn autobiografieën 1911 als het jaar van de opnames, ‘toen ik dertien was’. Maar de datering van het voorjaar 1912 ligt meer voor de hand: het titelblad uit de filmversie van 1931 meldt 'Joris Ivens eerste film in de lente van 1912. Hoe de padvinder van 14 jaar Jonkerbosch en Kwakkenberg zag.' Joris Ivens was dat jaar overigens grotendeels 13 jaar, vanwege zijn verjaardag op 18 november. De datering van lente 1912 wordt ondersteund door de leeftijd van de kinderen die optraden. De jongste zus Coba Ivens speelt het ontvoerde kind, en haar verschijning als driejarige klopt, omdat zij in 1909 is geboren. Tot 13 mei 1912 was het huis op landgoed Heydepark, dat in de film figureert als boerderij van de blanke farmers, bewoond door kunstenaar Schilt, waarna de familie Ivens van bevriend collega-gemeenteraadslid Dobbelmann gelegenheid kreeg om er te logeren. ‘Voor opnameterrein bleken de bossen om Nijmegen zeer geschikt, vooral met het fijne voorjaarsgroen’, zo meldde het verslag van de eerste publieke vertoning in december 1915. De film werd regelmatig voor de familie en voetbalvrienden van Joris Ivens vertoond. 'Een van mijn eerste opdrachten was het draaien van de De wigwam', zo herinnerde zich Piet Rutten, de ‘man met de gouden handen’ van CAPI-Nijmegen.
Een familietraditie met het mechanische oog
De plotselinge greep van de jonge Joris naar de filmcamera hoeft niet te verbazen. De familie Ivens kent een traditie in ‘kijken’ en het werken met camera’s. Grootvader Wilhelm Ivens (1849-1904) emigreert in 1867 van een plaatsje bij Keulen naar het vlak over de grens gelegen Nijmegen, waar hij zich bekwaamt in het nieuwe vak van fotograaf. Vermoedelijk studeert hij kort aan de Technische Hochschule in Charlottenburg-Berlijn bij prof. dr. Vogel, internationaal de belangrijkste wetenschapper op fotogebied. Zijn zoon Kees en kleinzoon Joris zullen eveneens aan deze school hun zeer gedegen ondergrond in de kennis van optiek, chemie en mechanica krijgen. Wilhelm Ivens’ hoge vakmanschap resulteert in de titel Hoffotograaf en collega’s verkiezen hem tot eerste voorzitter van de Nederlandsche Fotografen Vereeniging in Amsterdam. Tot zijn onderwerpen behoren met name stadsgezichten, landschappen, portretten en historische momenten. Met een afstandelijke objectiviteit legt hij in afgewogen composities haarscherp het optimisme en de vooruitgang vast van burgerlijk Nijmegen. Daarnaast zet hij zich in als eerste secretaris van de vereniging Humanitas, voor de opvang van ‘ouder- en haveloze kinderen’, en maakt hij een fotoreportage van een progressieve wezeninrichting. Wilhelm kan als een documentaire stadsfotograaf worden beschouwd, die bovendien van zichzelf en andere fotografen nieuwsfoto’s in de etalage plaatst, zoals van de vermoorde pater jezuiëten die het slachtoffer zijn van een Parijse Commune. Zijn zoon Kees Ivens verkiest om hem niet op te volgen als fotograaf, maar stort zich op de fotohandel in een tijd dat de amateur-fotografie een hoge vlucht neemt, na de uitvinding van de rolfilm. Hij introduceert in Nederland o.a. de röntgenfotografie en kleurenfotografie van Lumière. Met zijn onstuitbare nieuwsgierigheid naar nieuwe technieken bezoekt hij ook de eerste demonstratie van Lumières Cinématographe in Nederland en hij voorspelt in de krant: ‘De uitvinding van de bioscopie, het ‘levende beeld’, zal later blijken van evenveel betekenis voor de mensheid geweest te zijn als bijvoorbeeld de uitvinding van de boekdrukkunst’. Voor hem aanleiding om meteen een kino-afdeling op te zetten. Ook Kees Ivens plaatst nieuwsfoto’s in zijn etalage en schrijft in 1919 een fotowedstrijd uit om de eerste wereldoorlog te documenteren, waarvoor hij Joris aanwijst als secretaris. De jongste Ivens wenst echter geen stilstaande beelden te maken, aangetrokken als hij is door de ‘bewegende fotografie’: de filmkunst. Binnen drie generaties van één familie wordt op unieke wijze de organische overgang zichtbaar van de 19e-eeuwse fotografie naar de 20e-eeuwse film, met een welhaast genetisch bepaalde voorkeur voor documentaire.
(nog) geen bijbehorende affiches gevonden.
(nog) geen bijbehorende bibliografieën gevonden.